Het bos in met Krezip

Heb ik weer. En dat zal de chauffeur ook gedacht hebben. Zit ik in regen en rolstoel gereed om aan boord gehesen te worden, begeeft de elektrische bediening van de lift van het taxibusje het. De beste man probeert het ding op alle mogelijke manieren omlaag te halen, zelfs met zijn blote handen, maar het mag niet baten. Het stalen karkas blijft halverwege steken.

“U naar binnen,” zegt hij in gebrekkig Nederlands en hij duwt me terug naar de carport. De huisdeur blijkt alweer op slot te zitten en hij begint onbesuisd op de ramen te bonken. (Zal mijn poetsvrouw weer blij mee zijn.) Ik weet dat bonken niet tot in de keuken doordringt waar de mannen nog aan het avondeten zitten, dus ik wijs naar de bel en roep een aantal malen “bel!”  Aanvankelijk komt het niet over, maar eindelijk begrijpt hij het en drukt hij op de bel. Meteen komt Zoon bij zijn bord pasta vandaan naar de deur. “Haar meenemen. Lift kapot. Bellen,” meldt hij staccato. Herkenbaar, zo formuleer ik tegenwoordig ook.

In de warmte van de keuken wacht ik gelaten de verdere acties af. Zoon belt het taxibedrijf, maar de planner blijkt telefonisch bezet - met mijn chauffeur, zo blijkt achteraf. Deze komt na een paar minuten weer aan de deur om te melden dat er over tien minuten een andere taxi komt. We horen hem nog lang klooien met de rolstoellift. Op een gegeven moment klinkt er een doffe klap alsof er een aanrijding plaatsvindt. We gluren door de  gordijnen. Blijkt dat de hele lift op straat is gedonderd.

In de herhaling

De volgende taxibus wordt bestuurd door een kennis van Zoon. Hij was al bezig met een rit maar werd door de centrale opgeroepen om eerst mij op te halen, vertelt hij. Zoon weet tijdens mijn 'overdracht' te melden dat deze wat oudere man heel wat rijervaring heeft. Hij heeft inderdaad een prettige rijstijl. Maar dat is helaas geen garantie dat mijn rolstoel inelkaar blijft zitten. De rugleuning van de rolstoel schiet bij de eerste de beste wegdrempel aan één kant weer los, de zoveelste keer... De leverancier heeft hem nota bene vorige week nagekeken! Heeft niet geholpen dus.

En ook deze man rijdt het doodlopende straatje in... Ik roep nog ‘nee!’ maar dat is aan dovemansoren gezegd. Afijn, hij komt er wel achter. Maar verdorie, honderd meter verder rijdt hij een alleen voor fietsers bedoeld paadje in. Ik roep maar weer ‘nee!’ en deze keer krijg ik respons. ‘Nee? Oh, ah. Nee.’

Het bos in

Als hij vervolgens bij een rotonde (waar de andere kant van de rugleuning ook losschiet waardoor ik me de rest van de reis schrap zet voor een eventuele lancering ) ook niet de geijkte route neemt, houd ik me maar stil. Gelukkig maar, want hij blijkt nog een passagier op te moeten pikken aan deze route. Ze heeft roodgeverfd haar en hoge sexy laarzen en ze neemt een walm van sigarettenrook en pepermuntjes mee, vermengd met de geur van goedkoop parfum. Ze gaat naar de bingo. Op de camping in het bos. Elke donderdagavond. Zij en de chauffeur blijken elkaar te kennen en ze kakelt het honderduit. Ze nemen helemaal geen notitie van me.

Het is pikdonker wanneer we weg van de autoweg het bos in rijden, tot we voor een verlichte slagboom komen. Links en rechts staan auto’s naast de weg geparkeerd, het parkeerterrein voor ons is vol, er is een gebouwtje en er hangt feestverlichting tussen de bomen. Maar nergens een mens te bekennen. ‘Je feestje is al begonnen,’ zegt de bestuurder. ‘Je was ook zo laat!’ 'Ik moest onverwacht nog iemand oppikken,' verklaart de chauffeur. Die iemand zit pal achter je, denk ik bij mezelf, of ben ik even niemand? Ze springt lenig het busje uit en zwaait nog even naar de chauffeur. ‘Ik ga gauw naar binnen, ik hoop dat ik wat win.’

Krezip

Bij de tussenstop kon ik even ontspannen, maar nu we rijden omklem ik maar weer de armleuningen. Ik voel me helemaal niet op mijn gemak met die losse rugleuning; bij elke bocht of hobbel ben ik bang dat-ie helemaal los gaat. Stilstaand voor de stoplichten app ik A. dat ik er bijna ben en of ze alsjeblieft allereerst mijn rugleuning weer vast wil zetten. Ik zie dat de plekken waar ik me me steeds vasthoud, nat zijn van zweet.

We hadden vroeg afgesproken bij het theater zodat we nog even zouden kunnen ‘praten’, met behulp van de spraakcomputer. Door alle gedoe is daar geen tijd meer voor, maar gelukkig ben ik ondanks alles nog wel op tijd voor het concert. A. staat me in de regen op te wachten en vraagt wat er met de rugleuning aan de hand is. Met alle ruis op het schouwburgplein kan ik me alleen met handgebaren uitdrukken, dus ik maak een timmerende beweging naar beneden en probeer duidelijk te maken waar ze moet ‘timmeren’. Ik kan me met geen mogelijkheid omdraaien om aan te wijzen waar precies, maar ze begint gewoon vrolijk overal op en tegen te huffen en dan ineens - klik! de boel zit weer op zijn plek.

We snellen naar de speciale rolstoelplaats. Volgende probleem dient zich alweer aan: onze tickets vermelden een andere rij dan die waar de rolstoel past. Als we de plaatsen op de kaart zouden innemen, komt de rolstoel voor de trap te staan, dat kan niet de bedoeling zijn. A. onderhandelt even met de buren en zo komen we toch op een geschikt plekje terecht. Hèhè, even bijkomen. Dit is mijn eerste Puur-voor-mijn-plezier-uitje van dit jaar. De theatertour van de band Krezip.

Bingo!

De terugweg verloopt ook al niet zonder slag of stoot. De voorstelling loopt iets uit maar ik moet op tijd klaarzitten voor de taxi, die ik veiligheidshalve met een ruime-maar-dus-niet-ruim-genoeg-marge heb besteld. Sneaky verlaten we de zaal en komen voor een deur zonder kruk. Achterwaarts duwend met haar achterwerk krijgt A. de zware deur toch langzaam open. Ze hijst me in de jas en we gaan naar de tochtige entree van het theater, op de uitkijk.

Ze mag wat mij betreft wel terug naar de zaal, maar dat wil ze niet. ‘Samen uit, samen thuis.’ Om er meteen aan toe te voegen: ‘help, ik moet wèl terug! Ik ben mijn pasje van het werk kwijtgeraakt.’ We nemen afscheid van elkaar, want ze gaat nu toch ook maar de rest van het optreden horen. Ik wacht wel, en laat die taxi maar gauw komen dan want wat is het hier koud. De voorstelling in de andere zaal is afgelopen en de bezoekers gaan massaal naar buiten. Steeds weer gaat de buitendeur open. Brrr.

In de stroom van in warme jassen gehulde gasten, zie ik A. ook weer opdagen. Ze is verrast dat ik er nog zit. Het concert is afgelopen. Pasje gevonden én haar favoriete nummer nog gehoord. Maar nog geen taxi dus. We wachten samen in de tochtige hal. De mensenstroom wordt dunner. De taxi mag maximaal een kwartier te laat komen. Hij heeft nog vijf minuten, anders gaan we bellen. Nog vier minuten. Geen taxi. Nog drie. Geen taxi. Nog twee... en ja hoor, in de laatste minuut verschijnt eindelijk een taxibusje temidden van het op straat nog napratende publiek.

De chauffeur, die me onmiddelijk aan Jandino Asporaat doet denken met zijn kolderieke kleurrijke ijsmuts, put zich uit in verontschuldigingen. Zodra hij mijn spraakgebrek opgemerkt heeft, zegt hij geen woord meer tegen mij maar wel tegen A. Ik word aan boord getakeld, A. zwaait me uit en ik ben blij dat het er op zit. Er zijn geen andere passagiers en ik verwacht dat ik rechtstreeks naar huis ga. Maar ik kom bedrogen uit.

Halverwege de rit mompelt Jandino dat we ‘nog even een mevrouw uit de bosjes moeten halen’. Oh jee... Mijn vrees wordt bewaarheid: we gaan weer het donkere bos in, naar de camping. En zucht, daar staat ze, in haar zwart-wit geblokte mantel, op een leeg parkeerterrein. Het gebouwtje is in duister gehuld, de feestverlichting gedoofd.

Daar dus, maar dan zonder sneeuw en met duisternis.

Anoniemand

‘Wat ben je laat,’ begroet ze de chauffeur. Waar heb ik dat eerder gehoord...? ‘Ja , ik moest naar de schouwburg, weet je, iemand oppikken en daar was het zo druk, man, die mensen lieten me niet door’. Hm. Voor zover ik het kon zien had het busje vrije doorgang en kwam hij gewoon heel laat aanrijden. Maar wie ben ik... gewoon een anoniem en stom iemand die moest worden opgepikt vermoedelijk, en die de kennelijke leugen toch niet kan weerleggen.

‘De schouwburg? Was daar wat te doen dan?’ ‘Allemaal mensen, ál-le-maal mensen. Weet niet waarom die daar waren.’ Ik wel, maar mij wordt niks gevraagd, natuurlijk. Ze blijken elkaar ook al te kennen. Ze zit in de stoel naast mijn rolstoel, ze verspreidt nu ook een frituurlucht en ze is nog drukker dan op de heenreis. Gemeenschappelijke herinneringen aan een discotheek en jeugdvriend(innet)jes passeren de revu. Ze vertelt dat de bingo drukbezocht was. En weer niks gewonnen. Ze had 600 euro kunnen winnen!

We leveren haar thuis af en pas dan rijden we naar mijn huis. Het is bij twaalven als ik goed en wel binnen ben. Ik ben wagenziek en tureluurs van het gekwek. Ik wilde per se taxivervoer vanavond omdat dat minder vermoeiend zou zijn en omdat dat A. een lange omweg zou besparen. Geen transfers van auto naar rolstoel en vice versa, geen verleiding om toch pogingen tot praten te doen over het motorgeluid heen. Maar ik weet nog zo net niet wat beter is.